Ontwikkelingen in de landbouw in beeld

Dit dashboard gaat over de historische ontwikkeling van de landbouw in Nederland vanaf 1950 tot heden. Na de Tweede Wereldoorlog is door de Nederlandse overheid ingezet op herstructurering van de landbouwsector door bijvoorbeeld bevordering van mechanisatie, ruilverkaveling en verbetering van de bedrijfsvoering. Deze en ook andere maatregelen die hier nu niet genoemd worden hebben de landbouw in Nederland erg veranderd.

De overheid is na de Tweede Wereldoorlog meer data gaan verzamelen over de Nederlandse samenleving in het algemeen en de landbouw in het bijzonder. Van veel onderwerpen in dit dashboard worden cijfers vanaf 1950 getoond. Van een deel zijn alleen cijfers van latere jaren voorhanden maar gezien hun belang worden deze cijfers getoond. Een voorbeeld is het aantal arbeidskrachten op een bedrijf. Als een grafiek een lege plek op de lijn laat zien dan betekent dit dat er geen cijfers over dat jaar of die jaren beschikbaar zijn.

Tot slot nog de volgende opmerking: op verschillende plekken in het dashboard kunt u zelf een onderwerp kiezen zoals een gewas- of diersoort.

Wij wensen u veel plezier met het dashboard.

Heeft u nog vragen over dit dashboard dan kunt u contact opnemen met team Landbouw. Ons emailadres is CBSLandbouw@CBS.nl

Ontwikkeling landbouw in historisch perspectief

De landbouwsector was niet ongeschonden uit de Tweede Wereldoorlog gekomen. Boerderijen waren zwaar beschadigd of vernield, een deel van de veestapel was verloren gegaan, boeren waren hun werktuigen en machines kwijt en een deel van het land stond onder water. De eerste stap was het herstel van de sector, daarna pakte de overheid de herstructurering op. Voor de Tweede Wereldoorlog waren daarin al een aantal stappen gezet.

Belangrijk doel van de herstructurering was het zeker stellen van de productie. Essentiele elementen hierin waren de schaalvergroting en specialisatie van bedrijven. Ruilverkaveling heeft hierbij ook een belangrijke rol gespeeld. Een tweede element in de herstructurering was de bevordering van de mechanisatie. Dit is vanaf 1951 met behulp van het borgstellingsfonds, dat is opgericht met de steun van de Marshallhulp, in gang gezet.

De drie grafieken op deze pagina geven over de periode 1950 tot heden inzicht in de ontwikkeling van het aantal landbouwbedrijven, het totale landbouwareaal in Nederland en de ontwikkeling van de gemiddelde oppervlakte per bedrijf.

Bron: CBS Statline

Cultuurgrond is grond die, blijvend dan wel tijdelijk, deel uitmaakt van het bedrijf, en in hoofdzaak bestemd is voor het voortbrengen van landbouwproducten (akkerbouw, tuinbouw, veehouderij), met inbegrip van braakland en (tijdelijk) grasland.

Ontwikkeling van landbouwactiviteiten in historisch perspectief

Op deze pagina vindt u meer informatie over de activiteiten van landbouwbedrijven en het aantal personen dat werkzaam is op landbouwbedrijven. De onderstaande figuur geeft het verloop weer van het aantal bedrijven dat zich met een bepaalde activiteit bezighoudt vanaf 1950 tot heden.

Door op het pijltje in de balk onderaan de figuur te klikken, verschijnt er een dropdownmenu waarin een landbouwactiviteit kan worden gekozen. De optelling van het aantal bedrijven voor de verschillende activiteiten in een bepaald jaar levert meer bedrijven op dan het totaal aantal landbouwbedrijven in dat jaar omdat een bedrijf meerdere activiteiten kan hebben.

Bron: CBS Statline

Ontwikkeling arbeidskrachten vanaf 1965 tot op heden

De volgende twee figuren geven meer inzicht in het verloop van het aantal personen werkzaam op landbouwbedrijven vanaf 1965 tot op heden. De eerste figuur toont het totaal aantal werkzame personen in de sector. De tweede figuur toont het gemiddeld aantal personen werkzaam op een bedrijf. De mechanisatie heeft een belangrijke rol gespeeld in de afname van het aantal personen dat werkzaam is in de landbouw. Toen in de loop van de jaren zestig de arbeidskosten steeds sterker begonnen te stijgen, was dit een extra stimulans voor mechanisering.

In beide figuren kan door middel van de mouse-over een categorie apart worden uitgelicht door op de andere categorie te klikken.

Ontwikkeling van landbouwgewassen in historisch perspectief

Op deze pagina vindt u meer informatie over de teeltoppervlakte en de opbrengst van verschillende gewassen vanaf 1950 tot heden.

Na de Tweede Wereldoorlog lag zowel op nationaal als op Europees niveau de nadruk op het zeker stellen van de voedselproductie. De instrumenten die daarbij werden ingezet waren onder andere rationalisering, schaalvergroting en mechanisatie van de landbouw. Met rationalisatie werd de doelmatigheid van de bedrijfsvoering vergroot. Nieuwe hulpmiddelen (waaronder bestrijdingsmiddelen en kunstmest) waarmee een hogere opbrengst per hectare kon worden verkregen werden ingezet en er werd een efficientere wijze van oogsten, transport en opslag gebruikt. Dit ging vaak gepaard met schaalvergroting en mechanisatie. Mechanisatie kwam met behulp van gelden uit de Marshallhulp op gang en kreeg een extra impuls toen de arbeidskosten in allerlei sectoren en ook de landbouwsector sterk begonnen te stijgen. Mede door de ruilverkaveling die vanaf de jaren zestig in de tweede helft van de twintigste eeuw is uitgevoerd werden bedrijven groter.

Een belangrijke stimulans voor de akker- en tuinbouw was de vorming van de Europese Economische Gemeenschap (EEG). De basis hiervoor lag in het Verdrag van Rome dat in 1958 werd getekend. Er ontstond een grote interne markt waarbinnen boeren garantieprijzen voor belangrijke gewassen kregen. Dit leidde tot een hogere productie en uiteindelijk ook tot overschotten. In de jaren tachtig van de vorige eeuw werd het graanoverschot een belangrijk onderdeel van het Europese beleid. Een instrument om de graanoverschotten terug te dringen was de hantering van lagere prijzen voor granen, eiwit- en oliehoudende gewassen. Een ander instrument had betrekking op de landbouwgrond: delen van de grond moesten braak blijven liggen, of werd teruggeven aan de natuur of omgeschakeld naar recreatiegebied.

Andere aspecten die er voor zorgden dat de voedselproductie steeg, waren het gebruik van verbeterde gewasrassen en de inzet van kunstmest en gewasbeschermingsmiddelen. Ook de aardgasbel in Groningen speelde een belangrijke rol bij het vergroten van de opbrengst. Door de beschikbaarheid van het gas maakten oude kassen definitief plaats voor verwarmde kassen. Hierdoor was het mogelijk om het gehele jaar door gewassen te telen. Naast de bekende kasgewassen zoals tomaten, komkommers en paprika's worden ook zacht fruit als frambozen en aardbeien tegenwoordig veelvuldig in de kas geteeld.

Via het dropdownmenu kunt u een keuze voor een gewassoort maken. De grafieken tonen dan van het gekozen gewas het aantal hectares beteelde oppervlakte, de totale opbrengst en de gemiddelde opbrengst per hectare.

N.B. De opbrengst van snijmais is uitgedrukt in kilogram droge stof.

Ontwikkeling van de veestapel in historisch perspectief

Op deze pagina is de ontwikkeling van de omvang van de veestapel en de dierlijke productie (vlees, zuivelproducten) weergegeven over de periode 1950 tot heden.

De veehouderij direct na de Tweede Wereldoorlog is te karakteriseren als vooral kleinschalig, gemengd en in sommige regio's in combinatie met akkerbouw die ten dienste stond van de veehouderij. Tijdens de oorlogsjaren was de veestapel behoorlijk teruggelopen en het heeft een aantal jaren geduurd voordat het weer op het niveau van voor de oorlog was. Vanuit de overheid werd in eerste instantie ingezet op het behoud van de gemengde bedrijfsstructuur, maar in de tweede helft van de jaren vijftig vond er een kanteling plaats en werden ontmenging en specialisatie binnen de veehouderij leidend voor het beleid.

Vanaf de jaren zestig groeide de veehouderij. Meer bedrijven specialiseerden zich in een bepaalde vorm van veehouderij en de bedrijven werden groter. De productie steeg, maar daarmee ontstonden problemen op Europese schaal. Binnen de melkveehouderij was er een overschot aan melk en boter, de zogenoemde melkplas en boterberg. Dit leidde binnen de Europese Unie (EU) tot de invoering van het melkquotum en de superheffing in 1984. Het melkquotum was de hoeveelheid melk die een boer maximaal mocht leveren aan de melkfabriek. De superheffing moest de boer betalen over elke kilogram melk die boven het quotum aan de melkfabriek werd geleverd.

Binnen de varkens- en pluimveehouderij, beide vormen van 'niet-grondgebonden' veehouderij, werd in de jaren tachtig werk gemaakt van het oplossen van het mestoverschot. Dit leidde tot mestwetgeving met de introductie van bijvoorbeeld mestboekhouding, het uitrijverbod (mest mag gedurende een bepaalde periode van het jaar worden uitgereden) en een betere verdeling van de mest over Nederland.

De afgelopen dertig jaar is de veehouderij getroffen door ziekten onder het vee waardoor bedrijven (preventief) geruimd moesten worden. Na eerst de varkenspest in 1997/98, volgde in 2001 mond-en-klauwzeer (MKZ) en in 2002/2003 de vogelgriep. Tot de winter van 2021 kwamen in de winterperiode om de paar jaar uitbraken van vogelgriep voor. In de winter van 2021 werden veel pluimveebedrijven besmet, en ook in de zomer van 2022 bleven er besmettingen plaatsvinden. In de eerste figuur hieronder is te zien welke effecten de uitbraken van dierziekten hebben op de ontwikkeling van de veestapel.

Bron: CBS Statline

Toelichting:

In 1984 werd vanwege overschotten in de melkproductie het melkquotum ingevoerd. Dit leidde tot een daling van het aantal melkkoeien. Daar staat tegenover dat het aantal geiten en schapen vanaf halverwege de jaren tachtig toenam. Sommige boeren schakelende over op de melkgeitenhouderij. In andere delen van het land werd de schapenhouderij een tweede tak op het melkveebedrijf. Het melkquotum werd in 2015 afgeschaft. Als gevolg daarvan nam het aantal melk- en kalfkoeien toe tot 1,7 miljoen in 2016. Door de sterke toename van het aantal melkkoeien werd het productieplafond voor fosfaat overschreden. In 2017 is het fosfaatreductieplan voor de Nederlandse melkveehouderij in werking getreden waardoor het aantal melkkoeien weer afnam.

Het aantal varkens laat vanaf 1998 een daling zien. De aanzet tot deze daling was de uitbraak van de varkenspest in 1997/98.

In 2001 brak mond-en-klauwzeer (MKZ) uit. Deze ziekte treft de eenhoefigen zoals koeien, varkens, geiten en schapen. In totaal waren er in Nederland 26 officieel vastgestelde uitbraken. Op de bedrijven waar de ziekte was uitgebroken en de omliggende bedrijven werden eenhoevigen (preventief) geruimd. Dit leidde in deze periode tot een daling van het aantal koeien, varkens en schapen.

Het aantal leghennen en slachtkuikens laat een daling zien tussen 2002 en 2003. Deze daling werd veroorzaakt door een grote uitbraak van de vogelgriep in 2003.

Bron: CBS Statline

Bron: CBS Statline

Bron: CBS Statline